Op de avond dat haar moeder plotseling sterft, laat de ziekelijke Flora zich troosten door klusjesman Mon. Negen maanden later wordt hun dochter Roza geboren. Roza is de absolute afgod van haar ouders, al is ze traag van begrip en zit haar schoonheid vooral aan de binnenkant. Vooral door haar moeder wordt ze als een vogel in een gouden kooi gekoesterd: beschermd tegen de boze buitenwereld, maar zonder haar vleugels te kunnen uitslaan. Roza leeft met vaste rituelen waarin liefhebberijen tot obsessies uitgroeien. Ondertussen werkt de goedaardige Mon dag en nacht voor het geld dat Flora oppot voor de toekomst van hun dochter.