Nederland en Suriname: een moeizame relatie. In de jaren zeventig onderhandelden Nederland en Suriname over de Surinaamse onafhankelijkheid. Daarbij ging het er vaak hard aan toe: niet zelden ontaardden de gesprekken in ruzie en regelrechte scheldpartijen. Uiteindelijk wilde het kabinet-Den Uyl, zich bewust van het koloniale verleden en door schuldgevoelens geplaagd, zich tegenover Suriname vooral als weldoener en genereuze partner opstellen. Dat leidde ertoe dat Nederland Suriname het kolossale bedrag van 2,7 miljard gulden aan ontwikkelingshulp toezegde. Aan de besteding daarvan waren wel "marginale" voorwaarden verbonden. Gevolg was dat de Nederlandse politiek ook na 1975 een grote rol in Suriname bleef spelen. De onderhandelingen gingen feitelijk door tot na de staatsgreep van Bouterse in 1980. En zo ook de ruzies en verwijten, nu aangevuld met Nederlandse klachten over wanbesteding, slechte planning, zwakke organisatie en de gestage neergang van de Surinaamse democratie. Nederland wilde zich niet bemoeien met Surinaamse aangelegenheden, maar eiste tegelijk wel dat alles naar wens verliep. Een voortgaand dilemma, dat in dit boek voor het eerst uitvoerig wordt belicht.